Groningen, ‘ain Pronkjewail in golden raand’
Een paar jaar geleden moest ik in Groningen zijn en ik was meteen weg van deze stad. Groningen is de hoofdstad van de gelijknamige provincie, helemaal in het noorden van Nederland met Friesland, de provincie Drenthe, de Waddenzee en de Duitse provincie Nedersaksen als buren.
De Groningers zijn niet de meest bescheiden mensen. Zij claimen de titels van jongste stad , beste fietsstad , beste binnenstad van Nederland. Zij vinden hun stad een juweeltje , een Pronkjewail, zoals in het volkslied van Groningen, het Grönners Lied:
Van Lauwerzee tot Dollard tou,
van Drenthe tot aan ’t Wad,
doar gruit, doar bluit ain wonderlaand
rondom ain wondre stad.
Ain pronkjewail in golden raand
is Grönnen, stad en ommelaand
Groningen is meteen wereldrecordhouder ‘volkslied zingen’ toen het Grönners lied in 2009 uit meer dan zevenduizend kelen klonk.
Het stadsbeeld van Groningen wordt beheerst door de Martinitoren. D’Olle Grieze zoals de Groningers hem noemen is met zijn 97 meter een baken in de stad.
Maar Groningen heeft nog meer torens. De zeskantige dronkemanstoren is de 76 meter hoge toren van de Jozefkathedraal, zo genoemd omdat vanuit welke richting men ook kijkt, er altijd twee wijzerplaten te zien zijn.
Op enkele meters van de Martini toren bevindt zich het Prinsenhof, een gebouw uit de elfde eeuw. Vanaf 1594 werd de Prinsenhof de verblijfplaats van de stadhouders: de prinsen van Nassau. Speciaal voor hen werd in 1626 de Prinsenhoftuin aangelegd, een rozen- en kruidentuin en meteen een oase van rust in de binnenstad.
In de onmiddellijke omgeving situeert zich het Provinciehuis, het bestuurlijk centrum van de provincie. Ook hier rust en groen, te meer omdat de binnenstad van Groningen vrijwel autovrij is.
Hanzestad
Maar Groningen is ook een bruisende studentenstad. Omdat er zoveel studenten wonen, is Groningen de jongste stad van Nederland. Groningen heeft sinds 1614 een universiteit. De hoofdzetel van de universiteit huist in het academiegebouw, in 1906 in renaissancestijl opgetrokken na een brand.
Het is een statig gebouw met op de hoek een merkwaardig slanke ronde toren met beiaard. De jongste stad van Nederland heeft niettemin een lange geschiedenis met enkele merkwaardige gebouwen.
Vooral de Oude Boteringestraat herbergt een groot aantal monumentale panden. Op nummer 24 huist het oudste huis van Groningen, het Calmerhuis. Het werd vermoedelijk rond 1245 gebouwd en was het huis van de eerste burgemeester van Groningen. Nu huist er de ‘open universiteit Nederland’.
Dit pand is grondig gerenoveerd en oogt hedendaags. Hoe de stad er vroeger uitzag met zijn vele steegjes tussen monumentale panden, kan je nog zien in de buurt van de Vismarkt.
Groningen was van in de middeleeuwen een hanzestad, een handelsstad langs het water. Een fraai overblijfsel uit die tijd is het Goudkantoor uit 1635, eigenlijk een belastingkantoor.
Ook de Korenbeurs, verwijst naar de rijke handelstraditie van Groningen. Hier werd het koren uit de wijde omgeving verhandeld. Dit stenen gebouw uit 1826 kwam in de plaats van een vroeger houten gebouw. Voor de ingang staan de beelden van Neptunus, Mercurius en Ceres, de goden van de zee, de handel en landbouw.
Plassen tegen een kunstwerk
Groningen is een waterstad. Met zijn vele grachten en kanalen kan je Groningen van op het water verkennen. En aan de bruggen is het opletten. Daar word je met kunst geconfronteerd. Als de Herebrug opengaat, is het of een fotoalbum wordt opengeslagen. Aan de onderkant van de brug prijkt een reuzefoto van een havengezicht.
Zo is ook de Museumbrug aan de onderzijde versierd met een tegeltableau, geïnspireerd door Delfsblauw aardewerk van de Belgische kunstenaar Wim Deloye.
De oude pakhuizen langs de kanalen de Hoge en Lage der A zijn nu sjieke lofts geworden. Moet je plassen van al dat water? Dat kan in Groningen zelfs tegen een kunstwerk.
Langs de Kleine der A kan je je boodschap kwijt in het urinoir Rem Koolhaas en Erwin Olaf, een kunstzinnig openbaar toilet uit melkglas naar het ontwerp van de bekende architect Rem Koolhaas en fotograaf Erwin Olaf.
Typisch voor Groningen zijn de hofjes. Alleen al in de binnenstad zijn er 32 van de overgebleven oude gasthuizen verborgen. Zo werd het Sint Anthony Gasthuis in 1517 gesticht met als doel armen en zieken op te vangen. Tot 1644 werden er ook pestlijders ondergebracht en van 1702 tot 1844 was het achterste deel in gebruik als dolhuis (gekkenhuis).
Grappig is het opschrift boven de poort: “BESPODT NIET EEN OUT WYF OFTE MAN NIEMANT WYET WAER “T HEM TOE COMEN CAN”.
Ook de singels kenmerken Groningen. Welgestelde burgers kochten gronden aan de buitenzijde van de ontmantelde stadspoorten en lieten er monumentale panden optrekken in de stijl van dat moment, de Jugendstil.
Moderne bouwkunst is Groningen niet vreemd. Het Groninger museum verbindt over het water het station met de binnenstad. Het bestaat uit drie grote volumes die aansluiten bij de collecties: archeologie, kunstnijverheid en beeldende kunst.
En Groningen heeft zelfs zijn eigen stadsdraaiorgel, de Pronkjewail…
Leuk verslag, Guy. Zoals je intussen misschien wel weet hou ik erg van Nederland als bestemming voor een dichtbij fietsvakantie. Groningen zelf heb ik nog niet gezien. Dus na het lezen van jouw verslag, zet ik het toch een keertje op mijn agenda.
De hofjes zijn wel niet typisch voor Groningen alleen. Ze zijn typisch voor Nederland. De bekendste hofjes vind je in Leiden, ook al een studentenstad.
Dank je An. Voor ons is Nederland ook een puike (fiets)vakantieplek. Vooral Zeeland doorkruisen we geregeld. Maar er zijn naar verluidt ook andere prachtige plekjes, las ik in je meest recente reisverhaal.
Hofjes vind je inderdaad bijna overal, ook bij ons. Er zijn natuurlijk de begijnhoven, maar ook de hofjes of gegroepeerde woningen uit de negentiende eeuw rond bedrijven. Bij ons in Lokeren bijvoorbeeld waren er een heleboel rond de vroegere ‘haarsnijderijen’ of textielfabrieken. In Limburg vind je dan de cités rond de koolmijnen. Meestal waren die huisjes gebouwd door de fabriekseigenaren, en nogal paternalistisch van opzet.