l’Hôpital Notre-Dame à la Rose : une pièce de résistance
Wie mij hier zo’n beetje volgt weet dat ik – naar aanleiding van ons recente zwerftochtje doorheen Henegouwen – beloofd had een blog te zullen schrijven over het eigenlijke doel van ons snoepreisje : een prachtig stuk erfgoed in Lessines niet gek ver van Ronse vandaan.
Al een geluk dat er mensen bestaan die ijveren voor het behoud van ons erfgoed. Want had het aan een paar politieke kopstukken uit de jaren tachtig gelegen dan had ik aan het oudste nog bestaande voormalige hospitaal van Europa thans geen blog kunnen wijden vermits het in die jaren met de grond gelijk zou zijn gemaakt.
Het plaatselijke bestuur vond het immers, middenin het stadscentrum, een bijzonder interessante plek om er Godbetert … een parking van te maken.
Gelukkig zijn die snode plannen verijdeld en kunnen we het indrukwekkende gasthuis dat in 1242 door Alix de Rosoit werd gesticht, vandaag een wel heel boeiend bezoek brengen. Met de Museumpass bovendien zelfs helemaal gratis.
Zoals gezegd Alix stichtte het gasthuis maar voor de rest vertrouwde zij het beheer ervan toe aan een congregatie Augustinessen. Die zorgden graag voor “Les pauvres malades” want had de heilige Augustinus tijdens zijn leven niet gezegd : wat je voor je naaste doet, doe je voor God ?
Bijna 750 jaar hebben de nonnen er voor de zieken gezorgd. Tot in 1980 om precies te zijn. En het is boeiend om de geschiedenis van die zorg ter plekke te leren kennen.
Maar hoe nobel de bedoelingen van de Augustinessen ook waren, ik heb tijdens dit overigens uiterst interessante bezoek toch wel af en toe de wenkbrauwen gefronst.
Vooraleer we de eigenlijke ziekenzalen die voor een stuk boven de Dender zijn gebouwd, kunnen bezoeken, worden we immers eerst naar boven geleid. Gelukkig kan dat met een lift want momenteel zit ik voor langere afstanden in een rolstoel. Het museum is dankzij attentvol aangebrachte schuine hellingen toegankelijk voor rolstoelgebruikers.
Boven bevindt zich het kloostergedeelte met o.a. de slaapvertrekken van de kloosterlingen.
Het is hier op deze bovenverdieping o.a. dat ik me de wenkbrauwen frons. Want wat een weelde ! Wat een prachtige kasten, wat een fantastische schilderijen en andere kunstvoorwerpen.
Wat een rijkdom ! Een mens vraagt zich af waar een kloosterling dit allemaal voor nodig heeft. Overigens … die vraag heb ik me destijds in de Vaticaanse musea ook wel gesteld. Wat moet een paus met al die rijkdom ? https://evenaar.tv/reisverhalen/2018/02/veni-vidi-redibo-ik-kwam-ik-zag-ik-zal-terugkomen/
De audiogids geeft wat duiding. Wie in het klooster intreedt, trouwt met God en moet als dusdanig een bruidsschat meebrengen. Vermits nogal wat kloosterlingen van adellijke afkomst waren, was hun meegebrachte bruidsschat navenant.
De vraag kan echter worden gesteld : wat hebben “les pauvres malades” aan al die rijkdom ? Straks meer daarover. Wat die bruidsschat betreft, bon … zand erover. Doch helemaal te gek vind ik wat ik ontdek in “de ontvangstkamer”.
Ergens in de loop der eeuwen is er een kloosteroverste op het idee gekomen die ontvangstkamer met schitterende lambriseringen en poepsjiek meubilair, zo duur als maar enigszins mogelijk was, te gaan inrichten. Bedoeling van dit alles was hier rijkelui te ontvangen en te imponeren met als doel schenkingen van hen los te peuteren. Pochen met je rijkdom om nog meer rijkdom te verwerven ? Bizar !
Dus nogmaals wat hebben “les pauvres malade” aan die rijkdom ?
Het zou kunnen dat ik de dingen teveel door een eenentwintigste eeuwse bril zie maar zeg nu zelf, vind jij het normaal dat schenkingen voor het goede doel aan vingers die daar niet voor bedoeld zijn, zouden blijven kleven ?
Maar goed, genoeg gekankerd.
De kloosterlingen hadden een duidelijke visie en die was er een van zelfbedruipend zijn. Dus het gasthuis bezat ook meerdere boerderijen en vele, vele hectaren akkers, bossen en weilanden her en der verspreid over Vlaanderen en Wallonië. Resultaat van het gepingel in de sjieke ontvangstkamer ?
In de onmiddellijke omgeving van het klooster ligt een kruidentuin vol medicinale planten.
Voor de kruidentuin zijn we hier niet op het juiste ogenblik. Het is winter, hier groeit en bloeit momenteel niets. Maar in het seizoen is deze tuin een lust voor het oog en kan je er zelfs workshops volgen.
Wist je trouwens dat het Karel de Grote was die al einde 8ste eeuw een wet uitvaardigde die er moest voor zorgen dat er in zijn rijk HERBULARIA-tuinen werden aangelegd ? Het doel hiervan was over de nodige planten te kunnen beschikken voor het vervaardigen van geneesmiddelen door apothekers.
Te oordelen aan de nogal gekke figuur in een van de wandelgangen, kregen die pillendraaiers (keizerlijke wet of niet) anders wel niet echt veel respect. De pop die daar staat opgezet, is gemaakt naar het voorbeeld van een spotprent uit lang vervlogen tijden.
Aan het lijf van de apotheker bengelen allerhande potjes en flesjes voor pillekes en poederkes.
Eenmaal bij de eigenlijke ziekenzalen aangekomen, begrijp ik waar die spot zou kunnen vandaan komen. Ook hier frons ik weer de wenkbrauwen want wat blijkt ? Veel geloof werd door de nonnen blijkbaar niet aan hun medicinale planten en wat de apotheker daar van brouwde, gehecht.
De ziekenzaal staat immers via twee heel grote toegangsdeuren in verbinding met een overigens schitterende barokke kapel.
En vermits een ziekte werd gezien als een straf van God, moest de zieke alvorens te worden toegelaten in de eigenlijke ziekenzaal, zijn zonden in de kapel opbiechten. Eenmaal in bed konden gebedsdiensten en eucharistievieringen vanuit het bed en met het oog op genezing, worden bijgewoond.
Die bedden doen mij trouwens heel sterk denken aan wat ik vorig jaar in Amersfoort zag. https://evenaar.tv/reisverhalen/2018/04/de-troeven-van-amersfoot/
De oude Nederlandse mannenzaal, zag er zeer gelijkaardig uit met dit verschil dat de bedden die we hier te zien krijgen, tweepersoonsbedden zijn. Stel je voor : je voelt je ziek en ellendig en dan moet je het bed delen met een rochelende, hoestende en proestende onbekende. Enkel wie zeer ernstig ziek was, kreeg een bed voor zich alleen.
Ik herhaal dus mijn vraag : wat hadden “les pauvres malade” aan al die rijkdom ginder boven ?
Maar goed, ik ben wellicht té kritisch over een en ander. Al blijf ik toch bij mijn bedenkingen voor wat betreft het feit dat in die dagen de hardnekkige overtuiging heerste dat alle zorg en medicinale kruiden ten spijt, God diegene was die besliste of iemand al dan niet genas.
Je zal in die dagen maar “ketter” geweest zijn !
gelukkig is ‘het rollend materiaal’ wat mee geëvolueerd met de tijd…