Josefov, de Joodse wijk in Praag
Ooit heb ik me laten vertellen dat de haat voor Joden stamt uit een tijd waarin het – omwille van geloofsovertuigingen – absoluut niet kon dat de ene mens zich zou verrijken op de kap van de andere door hem een lening met rente aan te bieden.
In geen enkel geloof was dit toegestaan behalve binnen het Jodendom. Joden mochten volop leningen aanbieden en daar nog woekerrentes aan vastknopen ook. Dit gaf wrevel bij anders gelovigen vandaar dat Jodenhaat zou zijn ontstaan.
Hoe het ook zij … de Joden hebben het met hun leven in de diaspora niet altijd onder de markt gehad. Want de ene Jood is de andere niet. De ene kan stinkend rijk zijn, de andere straatarm.
Maar allen werden doorheen de eeuwen nu eens geschuwd als de pest, dan weer gedood of verjaagd of gewoonweg getolereerd omwille van economische belangen. Zo ook in Praag.
De allereerste Joden zijn hier in de tiende eeuw opgedoken en hun gemeenschap is er doorheen de tijden alleen maar groter op geworden.
Het groeien van hun aantallen betekende echter niet dat de grond waarover ze mochten beschikken met zich mee groeide. Dus alsmaar meer mensen kwamen wonen op dezelfde oppervlakte die bovendien nog door middel van hoge muren en poorten werd afgesloten van de rest van de stad.
Daar moesten vroeg of laat vodden van komen! En die vodden kwamen er in de vorm van de pest, de cholera en andere vreselijke ziekten.
Desondanks heeft het tot halfweg de negentiende eeuw geduurd vooraleer Joden de toestemming kregen ook in andere gedeelten van de stad te mogen wonen.
Dit gebeurde aanvankelijk druppelsgewijs en dan nog wel enkel door rijkere Joden die zich een gezonde en degelijke woning konden permitteren.
Hun oude huizen verkochten of verhuurden ze aan armere niet Joden zodat de toestand in het getto er bepaald niet beter op werd.
Het heeft desalniettemin nog tot de jaren 1900 geduurd vooraleer het getto werd gesaneerd en heel veel van de oorspronkelijke Joodse huizen plaats moesten maken voor schitterende gebouwen in Jugendstil of kubistische stijl.
Het valt me dan ook maar moeilijk in te beelden dat bijvoorbeeld de poepchique Parizska (de Avenue de Paris, zeg maar) met zijn winkels van het genre Prada, Louis Vuiton, Rolex, … ooit een verpauperde buurt is geweest waar mensen als sardientjes in een blikje leefden.
Wat dat betreft kan ik me op de Joodse begraafplaats (de oudste in Europa) een betere voorstelling maken van hoe krap behuisd de Joden hier moeten zijn geweest.
Want die begraafplaats is wel heel klein en de massa grafstenen enorm. Bovendien staat het Joodse geloof niet toe dat eeuwenoude graven worden ontmanteld om plaats te maken voor nieuwe.
Het gevolg is dat toen het kerkhof overvol was, recentere doden bovenop oudere werden begraven. Laag na laag na laag. En aangezien de overledene, wanneer die er tenminste het geld voor had ook nog een grafzerk kreeg, staan de zerken hier wel heel dicht op elkaar.
De tijd heeft de naar schatting 12.000 grafstenen doen schots en scheef zakken waardoor hier een heel speciale sfeer hangt.
Hoewel er momenteel verspreid over de stad nog slechts zo’n 1000 Joden wonen, moet de Joodse gemeenschap hier een zeer grote betekenis hebben gehad.
Bij zoverre dat deze begraafplaats net zo belangrijk is als de klaagmuur in Jeruzalem. Joden komen van heinde en verre naar hier om te bidden en om, net als aan de klaagmuur, kleine briefjes in holtes achter te laten bij die graven die voor hen betekenis hebben. Nochtans dateert de laatste begrafenis hier van 1789.
Naast de begraafplaats zijn er nog andere sporen te vinden van wat eens de Joodse wijk was. Er is nog het Joodse stadhuis met zijn twee klokken. Een gewone én een Hebreeuwse klok waarvan de wijzers in omgekeerde richting draaien. Je leest de klok van rechts naar links.
Er zijn ook nog een aantal synagogen waarvan de zogenaamde Spaanse synagoge de mooiste en de jongste is. (zie kopfoto)
De drie synagogen die wij bezochten, zijn thans allen ingericht als museum, met dank aan … jawel, Hitler !
Die wou reeds tijdens de oorlog een “Exotisch museum van een uitgestorven ras” maken en liet daartoe alle waardevolle voorwerpen uit de Tjsechoslowaakse synagogen weghalen om ze hier in de leegstaande synagogen te inventariseren.
Na de oorlog hebben de Joden dan maar zelf een museum gemaakt met de verzamelde werken.
De Pinkas synagoge vormt een herinnering aan de holocaust en aan de 77.000 Tsjechische Joden die zijn weggevoerd.
Naast muren vol namen van slachtoffers uit de concentratiekampen zijn o.a. tekeningen te zien die door kinderhandjes werden gemaakt ten tijde van het nazi-regime.
Onder de indruk en dorstig installeren we ons op het terras van wat een koosjer restaurant blijkt te zijn. De kaart is voor ons onleesbaar Hebreeuws. Maar een biertje krijgen we er wel besteld.
Soms heeft een mens er nood aan om de geschiedenis door te spoelen.
Schol ! לחיים ! lechajiem ! Op het leven ! Santé !