CAPRI . . . c’est fini
Capri, Città del dolce far niente, zo doopte keizer Augustus destijds het eiland.
Wie het mondaine eiland van het heilige niets doen wil bezoeken, moet daarvoor een Jetflow nemen en heel even de Tyrese zee op. In amper 45 minuten varen vanuit Napels kom je aan in de Marina Grande, de haven van het eiland.
Dagelijks verwerkt Capri zo een 10.000 dagjes toeristen, bijna evenveel als het eilandje inwoners telt. Die hele wiemelende menigte heeft doorgaans maar tijd genoeg om een veel te duur boottochtje naar de blauwe grot te maken.
Wij opteerden ervoor een twee dagen en nachten op Capri te verblijven in het puike hotel “Villa Marina”, het is een oase van rust en luxe. In de jachthaven liggen schitterende jachten, even wegdromen mag ook.
Lang hoeven we niet op Capri rond te dolen om de aantrekkingskracht van dit eiland te ervaren. Het centrum van de stad is een doolhof van winkeltjes een waar paradijs voor wie van stappen en wandelen houdt.
Te voet trekken we door de oostkant van Capri, genieten van de adembenemende panorama’s, de ontelbare schakeringen van de blauwe zee en de contrasten tussen de kolkende kliffen.
Op het oostelijk deel van het eiland zien we de “Arco Naturale”.
Via honderden trappen dalen we af naar de grotten. De natuurlijke grotten die door de Romeinen werden omgebouwd tot luxe nymfacumen. Van de mozaïeken, die er ooit waren, is spijtig genoeg niets overgebleven.
Op weg naar de “Marina Piccolo”of kleine haven, komen we aan bij de tuinen van Augustus, die op de ruïnes van een andere nederzetting zijn aangelegd.
Deze tuinen zijn een onderdeel van het landgoed dat aan Frederick Krupp toebehoorde, een Duitse wapenfabrikant die ook de “Via Krupp” financierde, een kronkelend pad dat langs een klif naar zee loopt. Zagen we deze weg niet in onze kamer van de “Villa Marina”.
Vanop de kliffen zien we de bekende faraglioni, de verzamelnaam van drie rotsen die uit de zee oprijzen. Het zijn Stella, Mezzo en Scopolo.
Zowel overdag als s ’avonds is het heerlijk vertoeven op Capri. De piazza Umberto is de place to be om gezien te worden. Dit is het sociaal centrum van het eiland bij iedereen gekend als de “Piazetta”. Een glaasje wijn is er niet goedkoop maar op ‘la place m’a tu vu’ moet je toch geweest zijn of je hebt Capri niet goed ervaren.
Onze 2de dag besluiten we door te brengen in Anacapri het zuidwesten van het eiland. We nemen de bus en rijden op een spectaculaire weg naar het hoogste gedeelte van Capri.
Op de kliffen ten zuidoosten van het eiland staat er een vuurtoren, de klip wordt “faro” genoemd. De klip is een echt keerpunt van het eiland, we zien er de kleine bootjes vol toeristen zwalpen. Zij zullen van hun rondvaart geen goed gevoel overhouden met zo een zware zee.
Er is veel wind vandaag en er durft al eens een drupje vallen, het is september en het warmste van de zomer is helaas voorbij.
De wilde schoonheid, de smalle en schaduwrijke straatjes van het historische centrum hebben Anacapri tot een paradijs voor toeristen gemaakt.
De “Casa Rossa”, het eclectische “rode huis” werd eind 19e eeuw door de Amerikaanse Kolonel Mac Kouven rond de 16e eeuwse toren van de Aragonezen gebouwd.
In de kerk van San Michele Arcangelo ligt een merkwaardige vloer. De tegels zijn heel mooi beschilderd en beelden het Aards Paradijs uit. Het is een kleurrijke majolicavloer. De Eenhoorn vooraan in de mozaïekvloer vind ik persoonlijk het mooist. De altaren lijken van marmer maar schijn bedriegt ze zijn eigenlijk van hout.
Wat verdere in de straat staat de Chiesa di Santa Sofia uit de 16e eeuw.
Maar een letterlijk hoogtepunt in Anacapri is de villa van dokter Munthe, een Zweedse arts die rijk werd met de verzorging van de Zweedse Koningin Victoria die lange perioden doorbracht op Capri.
Rond zijn huis is een weelderige tuin van waaruit je een heerlijk vergezicht hebt helemaal tot beneden, op de Marina Grande, de haven van Capri. Hier bovenaan in Anacapri, spreidt de stad zijn schoonheid uit aan al zijn bezoekers. Zalig.