Hoe het groeide | Deel 1 – Reizen in gedachten
Het waren de jaren 1950. Na de oorlog gingen de ‘gewone’ mensen, waartoe ook mijn ouders behoorden, niet op reis. Wekelijks te voet naar de vrijdagmarkt in Leuven en een paar keer per jaar naar de kermis bij familie in een nabijgelegen dorp.
Dat kan je moeilijk reizen noemen. Geen van mijn grootouders heeft trouwens de zee gezien.
De eerste reis van mijn leven die ik mij herinner, was een rit met boerenpaard en boerenkar van Opvelp, een dorpje tussen Leuven en Tienen, naar Kessel-Lo.
Mijn vader was in 1941 uit krijgsgevangenschap in Oostenrijk teruggekeerd. Maar toen alle mannen tussen 18 en 50 jaar oud in oktober 1942 opgeroepen werden om in Duitsland te gaan werken, verhuisde hij met mijn moeder naar de boerderij van zijn ouders en ‘dook’ er ‘onder’.
En vijf jaar na het einde van de oorlog, in de zomer van 1949, zat ik dus vanop een kist vol kleren tegen de achterhand van een snuivend boerenpaard aan te kijken.
Daar zat ik nu. Van de vrije boerenbuiten opgesloten in een rijhuisje in de Eeuwfeeststraat met een ommuurd tuintje. Ik zag alleen de kerktoren boven de betonplaten uitsteken. Ik ging er naar het laatste jaar van de ‘bewaarschool’ aan de overkant van de Tiense Steenweg.
Het volgende beeld staat mij nog levendig voor de geest. We horen plots geronk en als door een wesp gestoken trekt zuster Rosa haar rokken op en spurt met haar hele klasje naar buiten. Ze wijst naar de lucht, en wij staan naar het vliegtuig te staren als de apostelen op Hemelvaartsdag.
‘Daarmee zullen jullie later nog op reis gaan,’ zegt ze profetisch, ‘naar verre landen.’ En ik wist dat het waar was, dat ik later vrij wilde zijn en de wereld zou verkennen.
Maar dat was een verre droom, die mijn ouders niet konden betalen. Wat wel kon, was op vakantie dicht bij de deur, bij familie.
Zo mocht ik een week op vakantie bij een broer van mijn vader in Korbeek-Lo. Het eten was er anders en de mensen waren vriendelijker tegen mij dan thuis. Ik voetbalde met de jongens, kon mijn ogen niet afhouden van hun oudere zus, die al opvallend ronde vormen vertoonde.
En op zolder vond ik een hoop boekjes over Vlaamse piloten in dienst bij de RAF tijdens de oorlog en leerde Engels pilotenjargon als: standby, roger (je kan al raden hoe wij dat uitspraken), over en damn.
In de paasvakantie ging ik dan een week logeren bij mijn peter in Mechelen. Dat was andere koek. In de stad, in een rijhuis met een klein tuintje vol gladiolen in alle mogelijke kleuren.
Als het heel warm was, mochten we met emmers een langwerpige badkuip vullen in de vorm van een doodskist. En als het water opgewarmd was, mochten we er gaan in liggen in onze witte onderbroek. Ik sliep in een kamertje waar de motieven op het drukke behang net mensenhoofden leken, met ogen die heel de tijd naar mij keken.
Maar mijn geliefkoosde plek was de zolder. Tussen de oude, bestofte boeken ontsnapte ik aan de saaie, bekrompen wereld van mijn kindertijd. Ik las er de triestige dorpsverhalen van Conscience. Het enige uitstapje dat ik maakte, was de wandeling met mijn peter, iedere namiddag, naar zijn volkstuintje drie straten verder. Het was een verademing.
En als we naar huis gingen, trok hij een wortel uit de grond, sneed het loof eraf met zijn zakmes en schilde hem. ‘Hier, eet maar op!’ zei hij. Hij had mij graag.
In de zomervakantie verbleef ik twee weken bij mijn meter op de boerderij in Opvelp. Die twee weken waren één groot feest. Daar wachtte mij de totale vrijheid.
Zwerven door de velden, in fruitbomen klimmen, door beken waden, aardappelen rapen met de zon op je bloot bovenlijf, op Jack het boerenpaard zitten vastgeklampt aan zijn manen, een varken horen slachten, brood zien bakken …
Op een avond, toen ik ziek van heimwee terug thuis was, greep mijn vader me bij de nek, trok de voordeur open, gooide mij op het trottoir en riep: ‘Voilà! Ga nu maar naar Opvelp!’
Zoals je ziet, echt reizen zat er voor ons gezin niet in. En toch reisde ik de wereld rond. In mijn verbeelding. Dank zij mijn boeken. Er waren drie leveranciers: de zolders in de familie, de boeken van de ‘prijsuitdeling’ op school (ik was altijd bij de eerste twee en kreeg altijd een dik pak boeken bij de ‘afroeping’), de boeken van het Davidsfonds en de albums van Kuifje.
Ik was altijd op reis. Naar de indianen in Amerika met Old Shatterhand en Kuifje. Naar de Zuidpool met Scott en Amundsen. Naar Afrika met Stanley en Livingstone, en Kuifje. Met pater Damiaan naar Hawaï, met pater De Smet naar de indianen, met pater Lievens naar India.
Met Marco Polo naar Mongolië, met Columbus naar Amerika, met Magellaan de wereld rond. Met Kuifje naar de maan en naar China. En met Jules Verne naar het middelpunt der aarde en in tachtig dagen de wereld rond.
En dan verruimde mijn territorium. Mijn vader had een tweedehandse ‘juvaquatre’ gekocht en zijn fiets opgeborgen.
Kort daarop schafte hij zich een modernere Renault 4CV en moest ik niet meer op de bus met een suikerklontje overgoten met ether tegen de misselijkheid. In april 1956 reden we voor de eerste keer naar zee, naar Blankenberge, over de pas afgewerkte en ingehuldigde E40.
We moesten dwars door Brussel en de auto viel stil op een helling. Mijn vader liet hem achteruit ‘bollen’ en o wonder, beneden startte hij weer. Mijn vader was even een held.
En dan in de duinen buiten Blankenberge. De eerste keer aan zee, een openbaring. Languit op meegebrachte handdoeken, in sponzen broekjes de zee in, diepe putten graven in het zand, boterhammen van thuis eten met koud geworden, gebakken eieren en zand ertussen, en lauwe limonade uit literflessen drinken.
Niks terrasje doen, niks restaurantje, niks shoppen, niks wandelen tussen de mensen op de dijk. En toch!
We konden, met dank aan het 4CV’tje, zelfs het jaar daarop naar de Wereldtentoonstelling in Brussel. De wijde wereld was naar ons gekomen.
Overdonderend was het, maar zeer vermoeiend en veel te veel indrukken ineens om te verwerken. Maar weer picknick mee, en geen extraatje voor kindermond en kinderhand.
En niet het kabeltreintje in en zeker niet de bollen van het Atomium. Maar toch!
En mijn reishorizon werd nog wijder. Op jeugdkamp met het ziekenfonds ‘De Vrije Werkman’ naar Bomal, bij Beauraing. Ik leerde er sjorren als de beste en sloop bij valavond de moestuin van de buurman in om wortels te verdonkeremanen voor mijn oudere broer (ik dacht aan mijn peter), die vreselijk heimwee had en altijd honger.
En het jaar daarop met diezelfde Vrije Werkman naar Vals in Zwitserland. Dat was top of the bill so far! Zo ver weg van huis, van die zeurende ouders en die sleur van de school.
En die verbluffende natuur: die blauwe meren en die grijze bergen met sneeuw op hun top. En ik had eindelijk een echte zwembroek. Ik had een ‘kodakje’ mee waar je een filmrolletje moest insteken en er vanboven inkijken.
De randen van de foto’s waren gekarteld. En achteraf won ik de eerste prijs met een zwart-wit foto.
Ach wat een heerlijk verslag ! Intens genoten, echt waar … En hoewel ik jonger ben dan jij … herken ik toch een aantal ervaringen die jij ook hebt gehad. Zoals die eerste keer dat mijn vader met zijn volkswagen kever en het ganse gezin voor veertien dagen naar de Ardennen reed. Bepakt en gezakt, vader en moeder voorin, mijn twee broers en ik achterin. Aan de muur van Huy moesten wij er allemaal uit zodat de kever met mijn vader alleen aan het stuur de beklimming aankon.
Het zijn mooie herinneringen.
Jouw titel laat vermoeden dat er nog een tweede deel komt. Ik kijk er al naar uit. Dankjewel.
Beste An,
A la recherche du temps perdu (terug naar de jongere jaren) à la Marcel Proust …
Hugo
We zijn idd schatrijk door de reizen die we tegenwoordig mogen maken. Beseffen we het eigenlijk genoeg? Over de oceaan naar de andere kant van de aardbol is inmiddels bijna alledaags geworden. Ook ik verdiepte me graag in de reisverhalen van Kuifje, wat zouden we zijn zonder verbeelding en fantasie??? Ik vond dit een schitterend reisverslag
Beste Manja,
Geen tv, geen IPhone, geen sociale media, weinig of geen films (filmkeuring!), geen echte reizen, we moesten het idd van onze verbeelding hebben. En het voordeel: zonder beelden kreeg onze ver-beeld-ing vrij spel.
Hugo