À la recherche du temps perdu – Een weekend in Felenne, een zieltogend dorpje in de Ardennen | Deel 3
We zijn aangekomen in de Auberge de Felenne, gerund door Leuvenaar Marc Sterckx, voor het weekend. Het zit er vol Vlamingen. We zijn zeer hartelijk ontvangen, en na een copieus maal, drie Rocheforts en een lang gesprek met onze vriend Marc in de gelagzaal, hebben we genoten van een verkwikkende nacht.
De Place Communale en de ‘nieuwe school’
Zaterdag, Negen uur. Gewekt door hanengekraai en het zalige geloei van echte koeien, en dronken van de landelijke geuren door het open raam. De koffie is heerlijk, het ontbijt prinselijk. Naar buiten voor een ochtendwandelingetje. Languit ligt de zon over de Ardennen.
Zwaluwen scheren aan en af. Hun nesten puilen uit van de opengesperde bekken. De Rue de France is aan de drentelende honden, en zelfs het kleinste kind zegt vriendelijk bonjour.
De Place Communale, zonder abreuvoir dus. Vroeger, met abreuvoir, het hart van het dorp. En op de laatste zondag van september, ook de nieren. Want dan was het Felenne-kermis. Maar er was niet altijd plezier te beleven op het dorpsplein.
Ieder jaar, op een vermaledijde zomermorgen, trommelde de dorpstamboer hier de lichting dienstplichtigen bijeen. Op het geroffel van de trom trok de stoet door het Bois du Roi naar Winenne, waar de plaatselijke lichting aansloot. En dan met frisse tegenzin naar Beauraing, voor de ‘loting’.
Wie 1.800 francs had, kon zich vrijkopen. Maar wie had die? Wie geen 1.800 francs had en pech, moest voor drie of vier jaar naar het leger. En wie geen 1.800 francs had en geluk, zoop zich de rest van de dag stomdronken. En thuis gaf de familie een groot feest, want de kostwinner bleef. Laatste opvoering in 1909. Want op zijn sterfbed maakte Leopold II er komaf mee.
Ik loop rond het gebouw op het plein. Het staat leeg. Hier stond van 1856 tot 1907 de ‘nieuwe school’ van Felenne. Eén klas voor de jongens, één voor de meisjes, en de onderwijzer, die woonde boven.
De school was hypermodern voor haar tijd, met ‘pupiters’, zwarte borden en een ‘tree’ voor de meester. Maar de wc’s en de pissijnen waren ze vergeten. De oude school lag bij de kerk, l’école du cimétière. Ze was in 1826 gesticht door Jean François Furnaux, de eerste burgemeester in de rij.
Daar zaten 50 kinderen in een primitief lokaal van 8 bij 5 meter, op houtblokken. En daar waren uiteraard ook geen wc’s of pissijnen.
Schoolstrijd
Liberalen en katholieken leefden lange tijd samen in peis en vree in Felenne. Maar dan kwam de eerste schoolstrijd (1878-1884) tussen het rijksonderwijs en het katholiek onderwijs.
De meisjes waren juist verhuisd naar hun splinternieuwe school bij de kerk, toen de ‘ongelukswet’ van 1879 het hele dorp tegen elkaar in het harnas joeg. De liberale regering joeg met haar wet-Van Humbeeck de katholieken de kast op.
Een paar van de verordeningen: iedere gemeente moest minstens één officiële school onderhouden, ze mocht geen vrije school subsidiëren, de onderwijzers in de gemeentescholen moesten een officieel diploma hebben en godsdienst mocht uitsluitend buiten de schooluren gegeven worden. De eerste schoolstrijd was begonnen.
Onder het motto ‘ze zullen ze niet hebben, de schone ziel van ’t kind’ haalden de katholieken hun kinderen weg van de jongensschool en stuurden ze naar de privéscholen die de pastoor bij de mensen thuis organiseerde.
In 1908, toen de zaken al een tijdje bekoeld waren, kregen de jongens ook hun nieuwe school, achteraan in de Rue Gilbert Godefroid. Een van de best uitgeruste scholen in de wijde omgeving. En het huis voor de meester, dat was het nec plus ultra. En het oude schoolgebouw werd gemeentehuis.
En wie daar allemaal achter zat? Juist, Joseph Balleux, de katholieke burgemeester.
Modernisering
Marc komt even verluchten in de deuropening. Het moment om hem wat uitleg te vragen over die mooie pomp met dito waterbak vol bloemen. ‘Die heeft daar altijd gestaan’, zegt hij. ‘Eerst alleen, dan voor het gemeentehuis.
Er stonden veel van die pompen in Felenne, grote en kleine. De mensen haalden toen hun water op straat. Het kwam van het grand basin op het hoogste punt van het dorp, bij het voetbalterrein, 355 meter.’ En ik krijg les in een stukje watergeschiedenis van Felenne.
‘In 1880 monteerden ze beneden bij de Houille een reusachtig schoepenrad in een loods bij de Moulin de Felenne. Dat pompte het water 175 meter op naar het groot reservoir. En vandaar werd het verdeeld over de drie abreuvoirs, de publieke pompen en een paar huizen van beter gestelden. Pas in 1939 zou Joseph Balleux – weer hij – alle huizen in Felenne van kraantjeswater voorzien.
Het archeologisch curiosum bij de Houille werd gedemonteerd en meegegeven met het oud ijzer. Goeie punten voor Balleux dus. Maar in 1928 had het blauwe kamp ook al gescoord: elektrisch licht in alle huizen.’
Zoals je ziet, in Felenne begon de 20e eeuw een ferm stuk in de 20e eeuw. ’t Is ook de uithoek van het land, nietwaar. Maar anderzijds, bij de pompen en de abreuvoirs zagen de mensen elkaar nog, en ’s avonds, in het schijnsel van de petroleumlampen, kropen ze dicht bijeen om straffe verhalen te vertellen.
Voor ik de Rue Gilbert Godefroid inloop, vraag ik Marc nog wie die Godefroid was. ‘Ardennezen vergeten niet licht,’ zegt hij, ‘en zeker niet als het met de oorlog te maken heeft en de sales boches. Godefroid is een van de vier oorlogsdoden van 1940-45.
Ze hebben alle vier een straat gekregen in Felenne. Godefroid sneuvelde al in mei 1940 in Frankrijk. En Marc weer naar binnen, en wij op stap voor een wandeling door het dorp.
De moord op de baron
Twaalf uur. Tijd voor een pittige apéritif maison. Het middageten laat ons maar één keus: op bed gaan liggen en in slaap vallen of gaan wandelen om niet in slaap te vallen. We krijgen een wandelgids mee en ik pik er Landrichamps – Fond St.-Remacle uit.
We vertrekken langs de Ruelle du Curé, een smal paadje dat langs de oude pastorie loopt. Achter het ovenhuis blijven we staan. Op deze plek gebeurde in de jaren 1850 een drama dat heel de streek in rep en roer zette: de moord op baron de My.
De baron was uit de streek van Luik en had het tot kolonel geschopt in de keizerlijke garde van Napoleon. Hij had alle grote veldslagen meegedaan en de rampcampagne in Rusland overleefd. Na Waterloo kwam hij zich – god weet waarom – verstoppen in het gat Felenne.
En hij was rijk. Maar al zijn bezittingen lagen in Frankrijk, aan de overkant van de Houille: uitgestrekte bossen en een herenhoeve met watermolen in Malavisé, vlakbij de grenspost. De godganse dag reed hij rond te paard, door de bossen, op jacht naar wild en gewillige vrouwen. Maar op een avond kreeg de meidenzieke baron de rekening gepresenteerd.
Een jaloerse minnaar wachtte hem op en spleet hem de schedel met een hakmes en zo’n slag dat zijn hersenen in de meidoornhaag hingen. De moordenaar werd nooit gevonden: in Felenne is de Franse grens niet ver.