À la recherche du temps perdu – Een weekend in Felenne, een zieltogend dorpje in de Ardennen | Deel 5
Het is zaterdagavond. We hebben er een lange en vermoeiende namiddagwandeling opzitten door de bossen naar de Houille in het dal. Eerst even opfrissen en dan zakken we af naar de gelagzaal van de Auberge de Felenne, waar we logeren bij onze vriend Marc Sterckx.
Cultuur
Het duurt twee duvels voor ik weer op snee kom. Twee glazen witte wijn voor mijn vrouw. Godzijdank, want daar komt de culinaire kroon op het weekend: een vijfgangendiner met Frans everzwijn en Franse kaas. De buren ook iets gunnen, zeker?
Daarna komt Marc bij ons zitten in de gelagkamer. Het gesprek komt op de affiches aan de muur. En op cultuur. ‘Toch bizar,’ zeg ik, ‘die jaren 1850-1900’. Aan de ene kant zoog de burgerij de werkman uit, en aan de andere kant wilden ze hem beschaven en ontvoogden.’
Tot in de kleinste dorpen stampten ze muziek- en toneelverenigingen uit de grond. De liberalen uiteraard, want de bisschoppen vonden lezen ‘goddeloos’ en verderfelijk voor geloof en zeden, en toneel ‘duivelswerk’.
In Brussel moet het al stevig regenen voor het in Felenne begint te druppelen. Wat in 1883 gebeurt. In volle schoolstrijd sticht Alfred Furnaux de liberale fanfare Les Bleus tot grote ergernis van de ‘roomsen’. Voor de centen zorgt de toneelkring van dezelfde kleur, Le Progrès.
Toneel en muziek spelen ze bij hem thuis, in zijn hotel. Maar de katholieke zuil countert. Uit de pastoor zijn zangkoor wordt in 1908 de harmonie Les Vrais Amis geboren, en zij krijgt de logistieke steun van de Cercle Dramatique Saint-Joseph.
En wie kan de stichter anders zijn dan … Joseph Balleux, die in 1897 ook al de Sint-Pietersmutualiteit boven de doopvont heeft gehouden? Hiermee is het fanfareverhaal niet gedaan. In de jaren 1930 doen de socialisten er nog een paar culturele noten bovenop met La Récréation Ouvrière, onder impuls van de rooie schooljuf. Na de oorlog, in 1944, brengt de euforie van de bevrijding algehele verzoening.
Maar na de tweede schoolstrijd, in 1955, valt alles toch definitief uit elkaar, en is er weer een brok landelijke folklore verloren. ‘Ja, Felenne is dood’, zegt Marc. ‘Geen gemeentehuis meer, geen toneel, geen harmonie, geen bank, geen slager, geen bakker, geen kruidenier, zelfs geen voetbalploeg meer in vierde provinciale.’ ‘Alleen natuur nog’, zeg ik.
Zondag
Weer zo’n lekker ontbijt met vers Frans stokbrood en heerlijke koffie. We rekken het lang en besluiten dan naar de zondagsmis te gaan, om de kerk eens van binnen te zien. We staan voor het blok grauwe natuursteen. 1840 staat er boven de ingang.
Kordaat blokt de toren het schip af. Het vierkante klokkenhuis zit er petieterig bovenop als een duiventil. Vreemd, denk ik, waarom hebben ze die kerk met het altaar naar het westen gebouwd? Hoe dan ook, hier is godsdienst nog gezellig ouderwets. Voor de mis begint, staan jong en oud buiten nog een tijd te kletsen.
Naar de mis
Binnen, in het koor, wacht de suikerzoete Moeder Gods tot ze er allemaal zijn. Ze is jong en mooi, zoals ze daar zit op haar bed van wolken, in wit en blauw, met lang bruin haar, de handen gevouwen over haar hart. Verliefde engeltjes gluren naar haar tussen de wolkendotten door.
De abbé ziet er niet erg fris uit. Wat wil je, missen in sprinttempo, vier in één weekend, in drie parochies. Op het doksaal zingen de brave dorpsvrouwen vals, en in het koor zwaaien twee lieve meisjesmisdienaars slierten wierook.
Een dertigtal mensen zit geknield op hun stoelen en een oud moedertje in het zwart krijgt nog de communie op haar tong. O tempora … De jaren vijftig bij ons, denk ik, met een vleug melancholie. Maar zelfs hier heeft het Vaticaans Concilie toegeslagen.
De preekstoel en de twee zijaltaren zijn weggebroken, en patroon Sint-Pieter is met zijn geketende handen verbannen naar een hoek achter in de kerk, onder het doksaal. En veel jeugd zie ik ook niet meer. Vanwaar zouden ze trouwens komen?
Van de 932 inwoners in 1890 bleven er in 1954 nog 526 over. En in 1997 nog 471. Veel huizen staan nu leeg en het jonge volkje trekt weg. In 1955 al zette een of andere streekkrant de volgende constatation surprenante boven zijn rubriek Etat civil: ‘A la suite des 21 marriages contractés huit seulement des foyers s’établissent au village.’
Oorlog
Terug buiten. We kijken de Rue de France op en neer. Hier lag het derde abreuvoir van Felenne, en wat verder op de hoek was tot 1940 het douanekantoor. Het is 23 augustus 1914. De vespers zijn voorbij, het volk stroomt de kerk uit. Franse dragonders op verkenning komen plots de hoek om en botsen op een patrouille Duitse ulanen die de Rue de France afgezakt komen.
Die maken rechtsomkeer en galopperen het dorp uit richting Winenne, achternagezeten door de Fransen. Deus ex machina: de velden krioelen plots van de Duitsers. Een compagnie huzaren komt de ulanen ter hulp en nu galoppeert het hele gezelschap de Rue de France af in omgekeerde richting. Bij de kerk vallen een paar schoten. Een Duitse combinatie gaat over de kop. Het paard is morsdood, zijn berijder ongedeerd.
Intussen zijn de Fransen ervandoor, richting Givet. Terwijl het dorp omsingeld wordt, vluchten de inwoners de bossen in. Dertig gijzelaars worden tegen de muur gezet. Burgemeester Furnaux geeft de Duitser een van zijn eigen paarden en houdt vol dat het schot uit een Frans geweer kwam. Dan laten de Duitse soldaten hun gijzelaars gaan, maar steken als vergelding twintig huizen in brand. Waaronder Hôtel Furnaux.
De bevolking brengt drie dagen en vier nachten door in de bossen, terwijl de Duitsers hun huizen plunderen. Op donderdag lijkt alles voorbij en keren ze naar het dorp terug. In een stal ligt een dode, het enige slachtoffer.
De Duitsers zijn weg, de bittere oorlogsjaren kunnen beginnen. Vanuit de Kommandantur in Winenne worden de ‘opeisingen’ georganiseerd, en in alle huizen worden ‘cachettes’ gebouwd. Veel mannen van Felenne, die de bossen kennen als hun broekzak, werken voor de Franse inlichtingendienst. En iedereen heeft honger. Maar dan sturen de Amerikanen voedselpakketten.
Eén keer in de maand worden ze uitgedeeld in een huis bij de St.-Jozefskapel. En van de meester moeten de kinderen van de jongensschool een bedankingsbrief sturen naar Uncle Sam. Later worden zestig mannen opgeëist om in Duitsland te gaan werken. Aan de trein in Gedinne spelen zich hartverscheurende taferelen af.
Honger
Maar nog is de beker niet leeg. De winter van 1916-17 is de ergste van de eeuw. Sneeuw van november tot maart. En bij -20 graden zijn al de pompen bevroren. Van pure kou hokken de mensen samen in hun keukens en van honger komen de everzwijnen uit de bossen tot aan de rand van het dorp. Later, in de zomer van 1918, raast de Spaanse griep door het dorp.
Maar er is hoop. Meer en meer Duitse soldaten keren terug uit Frankrijk en eisen kamers op. Als ze weg zijn krioelt het stro van de luizen. Op 11 november eindelijk de bevrijding. Onbeschrijfelijke vreugdetaferelen spelen zich af op de Bâti. De rest van de winter wordt een compagnie Italiaanse bersaglieri ingekwartierd in de jongensschool.
En het wordt een vrolijke tijd. Iedereen eet spaghetti, in de straten weerklinkt het O sole mio en in de bossen zijn de meisjes met plezier niet meer veilig.
17 reacties