Beklimming Mont Ventoux
Bédoin, 23 juni, anno 2015, een regenachtige en zwaar bewolkte dag. Steven en ik met mijn gewone herenfiets en in mijn fietsoutfit met mijn allround jas eroverheen staan startensklaar op de lege parking. Na 6 km begint de miserie en krijgen we al direct een stijgingspercentage van 12 % voor de wielen. De vroege twijfel slaat toe. Waarom ben ik hieraan begonnen? Ik kon nu evengoed lang uitgestrekt in mijn luie zetel hangen met in ene hand een frisse pint en in de andere gezouten borrelnootjes. Breed uitgesmeerd op het breedbeeld zie ik de lange sliert profrenners naar boven slingeren, naar de eenzame top van de bewuste berg. Een bergtop wordt veronderstelt boven het bultige landschap uit te steken, neerkijkend op de miezerige klimmende mierennest. Ik schakel nogmaals terug en terug, maar ik kan niet meer lager. Ik zit reeds in de kleinste versnelling. Het angstzweet breekt uit. Nog meer getwijfel. Ik tracht toch mijn tempo aan te houden en mijn lijn te volgen. De buitenkant van de bochten volgen is de boodschap. Daar is het minder steil.
Ondertussen is de regenwolk opengebarsten en geselt de regen mijne voorgevel. Langs de kant van de weg is het armoe troef bij dit rotweer. Slechts enkele trosjes toeschouwers staan hun held aan te moedigen en mij insgelijks. Ik ken die mensen van haar noch pluim en visa versa, desalniettemin betekent dit voor mij een kleine opsteker. Alle beetjes helpen. Onze bezemwagen pendelt constant heen en weer tussen Steven, die al aardig op weg is, en mij. De welgemeende, troostende woorden vanuit het autoraampje worden weggeblazen door de aanzwellende windvlagen. Keer op keer voel en hoor ik de zware adem in mijn rug van naderende achtervolgers, die mij zonder een vriendelijk woord of gebaar voorbijrijden. Iedereen zit verwrongen in zijn eigen gedachtenwereld. Ze kijken niet links of rechts, immer gerade aus, die berg op.
Het stijgingspercentage is getemperd naar 9 à 11 %, nog zo’n 15 km voor de boeg. Ik steek een tandje (versnelling) hoger. Altijd maar stijgen zonder pardon, er is geen weg terug zonder gezichtsverlies te lijden. En afzien dat doe ik. Ik probeer mijn hoofd leeg te maken, hetgeen weinig probleem oplevert. Het is zó leeg. Ik probeer vrolijke herinneringen op te rakelen, niet voortdurend te denken aan het verre einddoel en de slopende beklimming ernaar toe. Het lukt gedeeltelijk. Na de volgende bocht word ik evenwel opnieuw op de harde feiten gedrukt door een bordje langs de weg, nog 12 km te gaan. Mijn moed zakt andermaal in mijn ademende sportschoenen met uitneembare, voorgevormde binnenzool en reflecterende elementen aan de buitenkant. Het gaat van kwaad naar erger en de weerbarstige weergoden doen er nog een schepje bovenop. Schichtige bliksemschichten scheuren de onweerswolken aan flarden en het gedonder rommelt van de naakte bergflanken. De Reus van de Provence doet zijn onvoorspelbare reputatie van “berg der doods” alle eer aan. De regendruppels stollen tot hagelbollen. Dan toch even een streepje zon. Een stevige mistral breekt mijn tempo, weer even terugschakelen. De vier jaargetijden van Vivaldi passeren de revue.
Het wit torentje op de top komt in mijn gezichtsveld. Ik word lichtjes enthousiast. Toch te vroeg victorie gekraaid. De weg slingert zich langs lange, wijde bochten naar omhoog en ik moet noodgedwongen meeslingeren. De gedenksteen van de onfortuinlijke Tom Simpson laat ik rechts liggen. Ik laat deze kelk aan mij voorbijgaan. Ik heb wel andere dingen aan mijn hoofd. Op de piek staat de achterhoede al ongeduldig te apegapen. “Waar blijft die sukkel toch?”. Een rood stipje kruipt omhoog. “Is dat hem?”.”Ja, ’t is hem”. Om de eentonigheid te verdrijven neurie ik een liedje en ik beloof aan mezelf om in de volgende bocht even halt te houden om uit te hijgen, een slokje water te drinken en een snackske te eten. De eindmeet komt maar niet dichter bij. Nog even doorbijten, het verstand op nul, de benen willen niet meer mee, voor de zoveelste keer terugschakelen, andere fietsliefhebbers zwijmelen me voorbij, mijn gemoedsstemming daalt onder het vriespunt, nog drie bochten, nog twee … Ik rond de laatste scherpe bocht. Een verraderlijke windstoot blaast me haast omver. Ik ga recht op de trappers staan, nog enkele moordende meters en onder luide aanmoedigingen sleep mezelf over de streep. ’t Is gebeurd. De maandenlange voorbereiding is niet tevergeefs geweest. Uitgeput, maar tevreden poseer ik naast Steven voor de finale foto. Wie een goede fysiek heeft, sportieve fietsbenen en een gezonde dosis doorzettingsvermogen kan de Mont Ventoux bedwingen, zelfs Jan met de pet, een donkerblauwe met gouden letters, FESTINA staat erop. Deze sponsor heeft het enige jaren geleden al contractueel laten afweten wegens te weinig glansprestaties.