De Dood in het Noorden | Deel 3 – In het paradijs
Op naar Psarades
Het is genoeg geweest. Mijn reisgenoten zijn mijn verhalen beu. Langs de vlot berijdbare E90 full speed naar het noorden. Het duurt niet lang of we passeren Kalpaki. Het plaatsje is bekend door de invasie van Mussolini vanuit Albanië, in oktober 1940.
De Italianen hadden niet gerekend met de barre winter in het Pindosgebergte en werden na een fikse tegenaanval een heel eind in Albanië teruggedreven.
Hier staat een monument met het woord OCHI (neen), het laconieke antwoord van generaal Metaxas op de Italiaanse eis tot overgave. Het Griekse NUTTS dus. Die dag, de 28e oktober, is de Griekse Nationale Feestdag.
En dan naar Konitsa. We zitten dichtbij de Albanese grens en besluiten ernaar op zoek te gaan via een kleine, nauwelijks berijdbare weg.
Maar om de haverklap komen we Griekse militairen tegen die ons zo argwanend nakijken dat we rechtsomkeer maken. In deze regio zetten de Griekse autoriteiten de laatste jaren – met het oog op de Olympische Spelen – regelmatig busladingen illegale Albanezen de grens over, die ze tijdens razzia’s in Athene opgepakt hadden. Geen nieuwsgierigen gewenst.
We passeren Kastoria, de beverstad, aan het gelijknamige meer gelegen. 500 jaar geleden werd hier al beverbont verwerkt. Eens de bever uitgestorven, trokken de bontwerkers massaal naar de Verenigde Staten en Canada.
Verder, de tijd dringt. Maar nu is het echt niet ver meer eer we het Kleine Prespa-meer bereiken. We rijden erlangs en via een smalle landengte komen we aan in Psarades, bij het Grote Prespa-meer, dat de grens vormt tussen Griekenland, Albanië en Macedonië (FYROM).
Jesus, wat een scenery! Meren en bergen, onder een strakblauwe hemel. Een beschermd Nationaal Park met een unieke vegetatie en een even uniek (trek)vogelbestand.
We logeren in het laatste huis van het dorp, vlakbij het water, de Psarotaberna (visrestaurantje) ‘I Syntrophia’, de Kameraadschap.
De eigenaar Lazaros Christianopoulos en zijn vrouw Maria zijn eenvoudige, vriendelijke mensen.
We gaan zitten onder de bomen langs het water, drinken Retsina en eten verse vis, diezelfde morgen nog gevangen.
De koeien komen alleen van de wei, traag langs de waterkant, en gaan vlak voor ons met hun poten in het water staan. Afkoeling na een hete dag. En na een poos vertrekken ze, traag, terug naar het dorp en hun stal.
Paradijselijk, het uitzicht, de vallende duisternis, de maan en de stilte. De grote Duitse scheper Samson komt aan onze voeten liggen. Hij heeft iets triestigs in zijn ogen. Mijn vrouw werpt hem regelmatig brokjes toe.
Ze kan het niet laten. Dieren zijn haar vrienden. Meer dan mensen. Toen ze jong was, hadden ze bij haar thuis ook een scheper, een Mechelse weliswaar.
We blijven lang zitten, bij kaarslicht, en dan komt de heer des huizes bij ons zitten. Rustig praten – stilte maakt stil – met weinig woorden. Vredig.
Hij vraagt of we mee het meer op willen morgenvroeg om te vissen. We happen toe. En dan komt Maria er ook nog even bij.
Er is nog een streepje licht boven de bergen, als we onze sobere kamers opzoeken. Zo’n avond vergeet je nooit.
Dinsdagmorgen 7 juli, halfzes. Hoe vroeger, hoe beter ze bijten, zei Lazaros gisterenavond. De morgen, een magische ervaring: het daglicht, met vegen boven de horizon, en dan de zon die opkomt en het meer langzaam vult met licht.
Geen foto kan dat vastleggen. Vroege vogels vliegen over: een zeldzame pelikaan en futen, en veel aalscholvers. Lazaros vist rustig, haalt in en gooit de vissen in een bak aan onze voeten, waar ze nog een tijdje kronkelen.
Er wordt niets gezegd. De stilte is sacraal. Hij vaart met ons langs de oever en wijst grotkerkjes aan. Hij legt aan en we kunnen de halfvergane fresco’s gaan bekijken.
Even waagt hij zich met ons over de denkbeeldige grens met Macedonië in het meer. We voelen ons toch niet helemaal gerust.
Tijd om te gaan, na een lichte lunch. Een hartelijk afscheid. We beloven volgend jaar terug te komen. Ze glimlachen, lijken ons niet te geloven. Samson komt ook afscheid nemen en volgt ons tot bij de wagen. Mijn vrouw kijkt om zolang ze kan.
En nu de lange terugreis naar Tolo. Eerst doen we het traject naar Ioannina over. En dan 65 kilometer klimmen, de bergen in, naar het pittoreske Metsovo.
Het bergdorp met de prachtige oude archontiko’s, rijkelijke herenhuizen met houten balkons en leistenen daken. Vele omgeturnd tot hotel. Hun welvaart dankten de inwoners aan de autonomie die ze van de Turkse autoriteiten kregen in de 18e eeuw.
Geen tijd voor een dorpswandeling. We moeten verder naar Kalambaka. Naar de Meteora-kloosters. Spectaculaire must see voor iedere toerist in Griekenland. We overnachten in een hotelletje in de uitvalsbasis Kastraki.
’s Morgens, dinsdag 5 juli. We lijken al een eeuwigheid onderweg. De rotsformaties waarop de kloosters gebouwd zijn, werden miljoenen jaren geleden uitgesleten door een megarivier. In de 10e eeuw kwamen de eerste kluizenaars.
Op den duur waren er 23 kloosters! Nu zijn er nog een handvol, die zich overeind houden dankzij de vloed van toeristen.
Eerst bezoeken we het Verlaam-klooster. De monnik Verlaam kwam hier toe als kluizenaar in 1350. Het klooster zelf werd gesticht in 1517 (bij ons het jaar van Luthers 95 stellingen tegen de aflatenhandel).
Eeuwenlang werden de bezoekers op lijfsgevaar naar boven getakeld in een mand, aan touwen. Sinds 1923 kunnen de toeristen naar boven via een honderdtal trappen en een brug over een ravijn.
Het museum gaat onder andere prat op een evangelieboek uit 912 (!), van de Byzantijnse keizer Konstantinos.
Het tweede klooster, even verderop, is het Megalo Meteoron, of het Metamorphosis-klooster. Gesticht in 1356. Je kan er de cel van de stichter, in de rotswand uitgehouwen, nog bezoeken. De iconen, oude manuscripten en het uitzicht zijn fantastisch.
Genoeg. We gaan naar huis. Via Lamia naar Delphi (95 kilometer). Overnachting en de volgende morgen (woensdag 6 juli) een kort bezoek aan onze vriend Chrystophoros in zijn winkeltje bij de Marmaria.
Na de middag naar Hosios Loukas. We kunnen het niet laten. Onderweg houden we even halt in het dorpje Distomon. Het enige bezienswaardige daar is het oorlogsmonument. Je ziet het op de heuveltop, en we klimmen we ernaar toe.
Als vergelding voor een aanval van het verzet vermoordden de Duitsers hier in 1944 meer dan 200 dorpelingen, zelfs ouderlingen en baby’s.
Je kan alle namen lezen op een marmerplaat, en op een andere een tekst in het Grieks en het Duits een officiële verontschuldiging van de Duitse regering voor deze gruweldaad in 1996.
En dan naar Thebe, en langs de doorsteek-dodenweg naar Elefsina. Vandaar via Korinthe naar Nafplion. Bekomen onder onze plataan op de Plateia (ook dat kunnen we niet laten) en dan nog 11 kilometer tot Tolo.
Oef! Ons avontuur van 800 kilometer zit erop. We zijn nog op tijd voor het avondbuffet. Bij een fles witte Boutari-wijn besluiten we plechtig de volgende zomer, bij de gratie Gods, de oostkant van het vasteland te doen.
Weer tot hoog in het noorden: Thessaloniki.
17 reacties