De Dood in het Noorden | Deel 5 – Paradise Lost
De mythische Olympos, de verblijfplaats van de goden, ligt net over de grens van Thessalië met Macedonië, de grootste provincie van Griekenland. De eerste contacten met de zuidelijke Griekse cultuur kwamen tot stand in de 5e eeuw v.Ch. onder koning Alexander I.
Die was ook de grondlegger van de beroemde Macedonische cavalerie, die Alexander de Grote zoveel successen zou bezorgen. Daarna probeerden de Macedoniërs hun grondgebied uit te breiden, wat hen in conflict bracht met de Atheners, die kolonies in Noord-Griekenland wilden stichten.
Uiteindelijk zou Philippos II in 338 bij Chaironeia de Grieken verslaan en zo de heerschappij over heel Griekenland verkrijgen. In 336 wordt Philippos vermoord en opgevolgd door zijn zoon Alexander, die een excellente opvoeding genoten had door de filosoof Aristoteles.
Dat die Alexander de Grote de aartsvijand de Perzen de rekening heeft gepresenteerd voor hun dubbele aanslag op de Griekse democratie in 490 en 480 v.Ch. (334-323 v.Ch.) is common knowledge.
In de schaduw van de Olympos ligt het historische Dion, de heilige plaats van het Makedonische koningshuis, waar Zeus werd vereerd (Dion betekent ‘tot Zeus behorend’).
Het opgravingsterrein is megagroot, maar er staat niks meer recht. In de 4e eeuw v.Ch. werd hier een tempel aan Zeus gewijd, en verder waren er onder andere een theater en een stadion. Alexander de Grote offerde hier voor hij naar Perzië trok en voor ieder van zijn Vrienden die sneuvelde, stond hier een standbeeld.
Het bezoek valt mij wel wat tegen, maar de scenery met de machtige Olympos op de achtergrond maakt veel goed.
Aan de overkant van de weg bereiken we via een klein zijweggetje Alikes, het antieke Pydna. Hier versloeg de Romeinse veldheer Aemilius Paulus in 168 v.Ch. de laatste Makedonische koning Perseus.
Hij bond de arme man aan zijn zegewagen en trok zegevierend Rome binnen. De Romeinse heerschappij over het hele Griekse noorden was daarmee een feit.
We overleggen en besluiten van de verdere reis naar Thessaloniki af te zien. We halen het vandaag toch niet. We schrappen het van ons programma en zullen ons beperken tot Vergina. Voorbij Methoni slaan we linksaf en rijden langs secundaire wegen.
Eerst komen we in Palatitsia. Even de benen strekken. Het grondplan van een reusachtig paleis uit de 3e eeuw v.Ch. is goed te herkennen. Het was waarschijnlijk het verblijf van koning Antigonos Gonatas, die grondig overhoop lag met Pyrrhos van Epiros, die van de pyrrhusoverwinning.
En dan Vergina. Op de plek van Vergina lag ooit het oude Aigai, de eerste hoofdstad van het Makedonische rijk. We bezoeken er het graf van de vermoorde Philippos II, de vader van Alexander de Grote.
Men is daar zeker van, doordat men zijn schedel vond met beschadigde oogkas. Hij verloor immers zijn oog door een pijl. Het graf en het museum zijn ingebed in een soort moderne tumulus.
De schatten die er zich bevinden – ook uit andere koninklijke graven – zijn meestal van goud en letterlijk ook goud waard.
Weer de baan op. In Veria gaan we op zoek naar een hotelletje voor de nacht. Hier predikte de apostel Paulus, nadat hij gevlucht was uit Thessaloniki, omdat de joden het volk opgehitst hadden.
Geen hotel gevonden. Doorrijden naar Naoussa, 15 kilometer verderop, bekend voor zijn rode wijn. Weer bot gevangen. We worden stilaan nerveus. De klok, weet je wel. Op naar Edessa, de stad van de watervallen, langs het Vegoritismeer.
Maar we hebben geen tijd voor toerisme, en het begint te donkeren. Weer bot gevangen.
Ten einde raad besluiten we de andere kant op te rijden, oostwaarts, richting Thessaloniki. En Zeus dank, voorbij Giannitsa, tegenover de opgravingen van Pella, vinden we een hotelletje achterin, goed bij prijs zelfs. Grote opluchting en dus goed geslapen.
Ontbijt ook okido. Nu we hier toch zijn zullen we de site en het museum maar bezoeken. De grote site van Pella is zeer de moeite waard, vooral omwille van haar mozaïeken, en zeker die in het museum.
Vanaf 410 v.Ch. verving het Aigai als hoofdstad van Makedonië. Het kwam tot bloei onder Philippos II. Hier werd Alexander de Grote geboren.
Nog een stuk voor het middaguur vertrekken we opnieuw. Dezelfde weg van gisterenavond, tot in Edessa.
We hebben een drastisch besluit genomen tijdens het ontbijt. We gooien al onze plannen om en besluiten – nu we toch niet zo veraf meer zijn – door te rijden naar Psarades en ons woord van vorige zomer gestand te doen.
Van toerisme is geen sprake meer, willen we niet in tijdnood geraken. We stevenen af op Florina en vandaar naar Psarades: 133 kilometer. Eén overnachting is de bedoeling, want ons hotel in Delphi voor overmorgen is al gereserveerd.
We zijn er. Auto geparkeerd op het dorpspleintje. We wandelen op het huis af. Geen beweging. Geen boot langs de kant. Geen Samson, die naar ons toe komt.
We staan voor het huis, weten niet wat te doen. Deur dicht. Ramen gesloten. Niemand aan de tafeltjes onder de bomen.
Plots verschijnen twee vrouwen van opzij het huis. Hier is iets ergs aan de hand, flitst door mijn hoofd. De vrouwen zijn de twee dochters. We zeggen wie we zijn en waarom we hier zijn. Ze trekken bleek weg. De jongste pakt naar haar zakdoek.
Het verhaal komt eruit met snikken en schokken. Hun ouders zijn verongelukt, niet zo heel lang na ons bezoek van vorige zomer.
In de buurt van Arta – vorig jaar waren we nog in Peta, vlakbij – kwamen ze tegen hoge snelheid frontaal in botsing met een tegenligger. Het moet verschrikkelijk geweest zijn. De wrakken van hun auto hebben de kinderen mogen zien, de lichamen van hun ouders niet.
En wat nu? De dochters wonen elders en zijn getrouwd. Een van hen was vorig jaar zwanger en heeft nu een kind. Zij kunnen niet in de zaak stappen. De zoon heeft zijn studies stopgezet en runt nu de zaak.
Maar hij staat er alleen voor. Vissen zoals zijn vader doet hij niet meer, de vis wordt geleverd in diepvrieswagens. En hij probeert boottochtjes op het meer voor toeristen georganiseerd te krijgen. En Samson?
Die heeft maanden getreurd, wou niet meer eten en kwijnde weg. Uiteindelijk hebben ze hem laten inslapen.
We zijn zodanig onder de indruk, dat ons niets meer interesseert. We willen zo vlug mogelijk naar Tolo om er te bekomen. Een stille, lange rit in één ruk naar Delphi.
Overnachting, kort bezoek aan onze vriend ‘de filosoof’ en in één ruk naar Nafplion en Tolo. Buiten op het terras, na het avondeten, staren we zwijgzaam over de zee en weten niet wat te zeggen. De maan kijkt mee.
We zien beide sympathieke mensen nog voor ons alsof het gisteren was. Nu zijn ze dood. Onwezenlijk. De dood in het hoge noorden. Het hoge noorden van Griekenland.